Een vrolijke matroos. Geen piepjonge lichtmatroos, meer eentje met ervaring. Lachend met de handen nonchalant in de zak. Gekleed in een blauw shirt met witte matrozenkraag, een baadje, waar twee strepen over de schouders naar achteren lopen. Op het hoofd een blauwe baret, bovenop een rode pompoen. De karakteristieke sliertjes hangen achter in de nek, denk aan de pet van Donald Duck.
Ik vind de zeebonk in een kringloopwinkel in de Achterhoek. Om in de winkel te komen loop ik langs een keukenraam. Door een overvolle vensterbank begrijp ik dat prullaria ook diep in dit private leven zijn gepenetreerd. In de winkel schuiven twee uitbaters met dozen en objecten en geven mij, hun klant, vooralsnog weinig aandacht. Na een rondje wil ik de winkel verlaten. Net voordat ik naar buiten stap zie ik Jantje in een vitrine. Ik vraag meneer of ik de matroos van dichtbij mag bekijken. Op de pet staat Jan Maat, een synoniem voor matroos. Wat het beeld kost weet mevrouw alleen. Zij roept haar prijs vanuit een onzichtbare positie. Onderop zit een stempel: Altkunststadt Bavaria. Tja, mét stempel, vergoelijkt de man de pittige prijs.
Ik ben fan van matrozen. De karakteristieke kraag, de gestreepte shirts, de gouden details bij het blauw en wit. Soms een smetteloos wit uniform met gouden knopen. Dat geeft aantrekkelijke hysterie aan het uniform. Ik weet geen ander uniform waarbij gouden knopen eenzelfde effect hebben. Herken je klassiek nautische invloeden in mode en weet je van marine-achtige verkleedpakjes – die er trouwens ook zijn in verpleegstersvarianten – dan begrijp je de universele aantrekkingskracht van het matrozenpak. Ik ben dus niet de enige. Aan de matroos kleeft romantiek en dat voedt mijn fascinatie. In Rusland zag ik geregeld groepen matrozen in identieke uniformen op straat. Ik bleef kijken.
Terwijl ik de porseleinen matroos nauwkeurig inspecteer op barsten en scherven vraag ik mij af wat hij dan voor aantrekkingskracht heeft. Waarom is hij zo volks? Toch gaat hij mee.
Enige dagen later staat hij thuis op mijn tafel. Met een slaperige hoofd boven een kop koffie kijk ik naar de ingezakte matroos. Zuchtend van verlangen: wat zou ik immers graag zwaaien met de zakdoek vanaf de kade naar de allermooiste matrozen op de boot. Wuivend naar zeemannen die afwisselend verlangen naar zee en dan weer smachten naar thuis.
Dan zie ik in mijn ooghoek twee mannen langs mijn raam passeren in witte uniformen. Door het trage karakter van hun vervoersmiddel groeit de betovering. Droom ik nu of kwamen daar twee matrozen voorbij? Een van hen dirigeert met een afstandsbediening het bakje in de gewenste richting. De ingezette beweging verloopt niet soepel waardoor het bakje hapert en de collega’s synchroon op het ritme meehobbelen. Dat maakt ze, profiterend van identieke bedrijfsuniformen, op dat moment één wit organisme. En met fantasie schommelen ze in een bootje voorbij mijn raam.
Jammer genoeg trotseren zij geen golven. Ze inspecteren in een liftbakje het houtwerk van al onze woningen in de steeg. Geen gouden knopen op het uniform, maar bodywarmers voor de kou met achterop het bedrijfslogo. In de hand kwasten en schuurpapier. Geen knisperfris helderwit uniform, maar een pak met verfvegen en strepen.
Toch een beetje teleurgesteld zet ik nog maar een sterk bakkie troost. Zien deze mannen hangend voor mijn raam überhaupt een slaperige vrouw met een uitgezakte matroos? Of zijn al die privévertrekken enkel liftmuziek?
Vanuit artistieke ambitie zou ik ook in een bakje door de straten willen deinen en bij de mensen thuis naar binnen willen gluren. Het perspectief alleen zou mijn blik op de wereld al kunnen veranderen.
Het is een uiteindelijk allemaal een kwestie van het gezichtspunt: hang je in een bakje voor de ramen of kijk je erdoor de straat op? Anders gezegd: kijk je vanachter een zee van prullaria de wereld in of kies je voor ruimer sop?